Lianne Tijhaar

View Original

Filosoferen achter tralies #3: Het wapen tegen angst zit in je hoofd

Kan filosofie helpen als je in de gevangenis zit? Filosofie Magazine-redacteur Lianne Tijhaar volgt een filosofiecursus in de bajes. Deel 3: overwin je angsten met Bertrand Russell.

In de ontvangsthal van de gevangenis zitten drie bewaarders achter glas – twee mannen en een vrouw. Het eerste contact is formeel en afstandelijk. Je kunt hier beter doen wat je gevraagd wordt. Telefoon en laptop inleveren, poortje door, pieper aan je broek. Op de pieper zit een grote rode knop.

‘Voor als er iets gebeurt. Maar het is hoofdzakelijk een formaliteit’, belooft een van de bewaarders. Elke centimeter van het gebouw staat onder camerasurveillance. Bang hoef je hier niet te zijn.

In de gevangenisbibliotheek op de tweede verdieping is gedetineerde Charif (41), een van de cursisten, al druk bezig om alle tafels en stoelen in een kring op te stellen. Over een kwartier lezen dertien gedetineerden hier een filosofische tekst over angst, onder leiding van vrijwilligers Bert en Knut.

De les start zodra alle cursisten zijn aangeschoven en de koffie is ingeschonken. Koeken gaan rond. Groepsoudste Herman (78) leest de tekst voor. Vandaag op het programma: de Britse filosoof Bertrand Russell, die zelf ooit om politieke redenen in de gevangenis belandde. Zijn tekst gaat over angst. Volgens Russell passen veel mensen de verkeerde techniek toe bij het aanpakken van hun angst, leest Herman: ‘Telkens als de angst in hen opkomt, proberen ze aan iets anders te denken; ze leiden hun gedachten af met amusement of werk of wat dan ook. Maar elke vorm van angst wordt erger als we er geen aandacht aan besteden.’

Het is de derde bijeenkomst van de cursus ‘Filosofie en humanisme’, speciaal ontwikkeld voor gedetineerden. De deelnemers kennen elkaar inmiddels een beetje. Als Herman voorleest, is het muisstil in de groep. Iedereen luistert aandachtig tot de laatste zin is uitgesproken.

Gevaar onder ogen zien - Bertrand Russell

Tobben is een vorm van angst en alle vormen van angst leiden tot vermoeidheid. Een mens die heeft geleerd geen angst te voelen, zal constateren dat zijn dagelijks leven veel minder vermoeiend is. Angst doemt in zijn schadelijkste vorm op als er een gevaar is dat we niet onder ogen willen zien. Op willekeurige momenten schieten er vreselijke gedachten door ons heen; welke dat zijn, hangt van de persoon af, maar vrijwel iedereen kent een angst die altijd op de loer ligt. Bij de een is dat een ziekte, bij de ander een faillissement, bij weer een ander de ontdekking van een schandelijk geheim, de vierde wordt gekweld door jaloezie en achterdocht, nummer vijf wordt ’s nachts achtervolgd door de gedachte dat de verhalen over het hellevuur die hij hoorde toen hij klein was, misschien waar zijn.

Waarschijnlijk passen al deze mensen de verkeerde techniek toe bij het aanpakken van hun angst; telkens als de angst in hun opkomt, proberen ze aan iets anders te denken; ze leiden hun gedachten af met amusement of werk of wat dan ook. Maar elke vorm van angst wordt erger als we er geen aandacht aan besteden. De poging onze gedachten af te leiden is een bijdrage aan het afschuwelijke schrikbeeld waarvan we onze blik willen afwenden; de juiste aanpak van elke soort van angst is er rationeel en kalm, maar met grote concentratie over na te denken, totdat ze volkomen vertrouwd is geworden. Op het laatst zal het vertrouwde gevoel de scherpe kantjes ervan wegnemen; het hele onderwerp zal saai worden en onze gedachten zullen ervan afdwalen, niet zoals vroeger door wilskracht, maar louter door gebrek aan belangstelling voor het onderwerp.

Als u merkt dat u de neiging hebt over wat dan ook te tobben, is het altijd het beste er nog meer aan te denken dan u gewoonlijk al zou doen, totdat de ziekelijke aantrekkingskracht er op het laatst vanaf is.

Uit: De verovering van het geluk

Kapotdenken

‘Wat zou Russell met deze tekst willen zeggen?’ vraagt cursusleider Bert. ‘Dat je je angst onder ogen moet zien’, zegt Evert (53).
‘Precies’, zegt Bert. ‘Volgens Russell moet je niet weglopen voor je angsten, want dan worden ze alleen maar erger.’
Gedetineerde Stefan (33) veert op. Zijn grootste angst is dat hij onterecht ziek wordt verklaard door een deskundige. Dat is hem al eerder overkomen. Hij is onlangs opgepakt en moet nu waarschijnlijk weer in therapie bij een psycholoog. ‘Straks gebeurt alles opnieuw. En dan zeg jij me dat ik mijn angst maar onder ogen moet komen en in een kliniek moet gaan zitten?’

Onrust in de groep. Misschien herkent niet iedereen zich in de angst voor een psychiatrische diagnose, maar op z’n minst zijn alle mannen aan deze tafel overgeleverd aan het oordeel van ‘deskundigen’. Zich daarbij neerleggen is wel het laatste wat ze willen. Cursusleider Knut probeert de cursisten gerust te stellen. ‘Wat Russell eigenlijk wil zeggen, is dat je die angst voor je diagnose kapot moet denken. Je moet je er niet bij neerleggen, maar er juist over blijven denken. Dan gaat de angst weg.’

Iets ‘kapotdenken’ vinden de mannen aantrekkelijker klinken dan ‘iets onder ogen zien’. ‘Wat je kunt doen, Stefan, is voor jezelf nagaan waar je precies bang voor bent’, zegt Bert.
Stefan antwoordt resoluut: ‘Mijn angst is dat mijn vader nooit zal toegeven dat hij fout zat. Hij is degene die ervoor zorgde dat ik onterecht in een kliniek belandde, waardoor ik zo boos ben geworden dat ik nu hier zit. Ik heb gewoon een eikel van een vader, die mij samen met de rest van de familie kapot aan het maken is.’

Stefan kijkt radeloos de groep rond. Iedereen luistert. Hij vervolgt: ‘Ik heb heus wel geprobeerd om het naast me neer te leggen. Ik heb mijn familie zeven jaar niet gesproken. Toen ik na al die jaren weer bij ze aanklopte, dachten ze meteen: o, die zal wel ziek zijn. Ze hebben me een kliniek in gedouwd. Het enige wat mijn vader na zeven jaar heeft gezegd is: ga maar naar de huisarts. Toen heeft hij de huisarts gebeld en mijn ziekte doorgegeven.’
‘Hoezo kan jouw vader bepalen wat jou mankeert?’ vraagt Charif.
Stefan haalt zijn schouders op.
‘Waar Stefan mee te maken heeft, is dat je er niet meer vanaf komt als er eenmaal een etiketje op je is geplakt’, zegt Bert.
Charif knikt: ‘Dat hebben we hier allemaal.’
‘Ja’, zegt Bert, ‘in dat opzicht zitten jullie in hetzelfde schuitje. Als je een diagnose hebt, dan word je niet meer serieus genomen, en als je veroordeeld bent, word je niet meer vertrouwd.’

Depri

Jay (26), de jongste deelnemer, schuift vandaag voor de eerste keer aan. Zijn petje staat achterstevoren op zijn hoofd, net iets te strak. ‘Maar wat is dat kapotdenken dan? Hij zegt toch gewoon dat je het naast je neer moet leggen?’
‘Nee’, zegt Knut. ‘Dat “kapotdenken” is een begrip dat ik net heb bedacht, maar Russell zegt zeker niet dat je het naast je neer moet leggen. Je moet er juist wel over blijven denken. Daardoor gaat de angst weg. Als je er maar lang genoeg rationeel over nadenkt, gaat je angst je vanzelf vervelen.’
Maar Stefan wil er niet meer over nadenken. Hij wordt gek van zijn gedachten. ‘Ik kijk niet meer vreemd op als ik in een film zie dat iemand ziek wordt, zijn huis in de fik steekt en zijn familie vermoordt. Ik heb dat soort gedachten nu ook.’

De groep reageert geschrokken.
Milan (42): ‘Hoe oud ben jij, als ik vragen mag?’
Stefan: ‘Drieëndertig.’
Milan: ‘Jezus. Je praat wel heel depri, man.’
Charif: ‘Hij ís depri.’

‘Ik heb toch nog een vraag over dat kapotdenken’, zegt Jay. ‘Die angst heb je niet onder controle. Die gedachte maakt jou gek. Hoe ga je dat kapotdenken dan? Dat is toch onmogelijk?’
‘Ik zal je een persoonlijk voorbeeld geven’, antwoordt Bert. ‘Ik was nog maar net getrouwd toen ik me opeens realiseerde wat dat betekende. Ik realiseerde me dat ik niet langer alleen verantwoordelijk was voor mezelf, maar ook voor mijn vrouw. Die gedachte vloog me aan. Ik begon erover te tobben. Het liet me niet los. Uiteindelijk heb ik het tegen haar gezegd. En weet je wat ze zei? “Maar dat geldt andersom toch ook? Ik ben ook verantwoordelijk voor jou.” En ik dacht: verrek, dat is waar. Dus door erover te praten kom je tot een ander inzicht. Door erover na te denken verdween de angst.’
‘Dan kom ik toch weer even terug op mijn situatie’, zegt Stefan. ‘Ik heb zeven jaar gezwegen. Dat ging redelijk goed, ik had weinig last van angsten. Toen ik begon te praten, ging het juist mis. Mijn vader...’

Milan zucht. ‘Je vader dit, je vader dat. Fuck die vader! Jíj moet die stap maken. Over tien jaar praat je nog steeds zo. Dan zit je in die kliniek en dan ben je écht gek.’
‘Ik heb het al kapotgedacht’, reageert Stefan geagiteerd. ‘Mijn pa is een sukkel. Dat weet ik ook wel. Maar daar krijg ik hem niet mee terug.’
‘Ik hoor wat je zegt’, zegt Bert. ‘Je wilt graag dat het goed komt. Maar misschien heb je de verkeerde verwachtingen. Hoe zou je leven eruitzien zonder je vader en zonder familie? Is dat echt iets om bang voor te zijn?’
‘Precies!’ roept Charif. ‘Kies voor jezelf, man. Wat wil je anders doen? Ga je voor de deur liggen bij je vader en wachten tot je erin mag?’
‘Je moet de baas over je eigen gedachten blijven’, zegt Jay.
Stefan zucht. ‘Ik weet ook wel dat ik voor mezelf moet kiezen. Dat heb ik al gedaan. Maar ik ben er nooit tevreden mee geweest.’

Spiegel

De gedetineerden praten verrassend open met elkaar; het is een heel ander gesprek dan je op het eerste gezicht zou verwachten van deze stoere mannen. Er worden gevoelige snaren geraakt. Cursusontwikkelaar Hans Scheper, na afloop: ‘Het is een kwetsbaar thema. Juist daarom wil ik het in de gevangenis ter sprake brengen. Je kwetsbaarheid laten zien kan niet overal, zeker niet in het straatleven. Maar mensen hebben daar wel behoefte aan.’

Over het thema van deze les zegt hij: ‘Iedereen heeft angsten. Vaak is de eerste reactie om angst te ontvluchten; we hebben allemaal onze escapes. Russell leert ons dat angst alleen maar erger wordt als we er geen aandacht aan besteden. Daarom staan wij er juist bij stil. Als mijn cursisten een tekst lezen van Montaigne, Nietzsche of Russell, dan hoop ik dat ze denken: dat gaat over mij. Je houdt mensen een spiegel voor. Maar terwijl je normaal gesproken jezelf ziet als je in de spiegel kijkt, leer je in deze cursus om jezelf op een andere manier te zien.’

Terug naar de gevangenisbibliotheek. De cursus is bijna afgelopen. Jay schuift onrustig op zijn stoel. Hij heeft zijn spullen al bij elkaar geraapt. Cursusleider Bert rondt af. Hij verwijst naar een vorige les: ‘Twee weken geleden hadden we het over Montaigne en eenzaamheid. Montaigne heeft ook over angst geschreven. Hij zei: “Je moet nooit bang zijn voor dingen die maar één keer kunnen gebeuren.” Denk maar aan de dood. Je kunt maar één keer doodgaan.’
‘Die moet ik opschrijven!’ roept Ron. ‘Heeft iemand een pen?’
Driftig pent Ron de quote op de voorkant van zijn cursusboekje. Als hij is uitgeschreven, hebben de meeste mannen het zaaltje al verlaten.




De gebruikte namen van de gedetineerden zijn om privacyredenen gefingeerd.

Dit artikel verscheen eerder in Filosofie Magazine, editie 11 - 2018.