Ignaas Devisch over de aanslagen in Brussel: 'Er werd zoveel getaterd'

'Iedereen zegt voortdurend hier geen woorden voor te hebben, maar waarom zwijgen we dan niet even?' Vlaams filosoof Ignaas Devisch over de aanslagen in Brussel: 'Een beetje stilte en afstand, dat heb ik gemist.'

'Ik vond het ondraaglijk dat de zon zo mooi scheen dinsdag. Het deed me denken aan 9/11, want toen scheen de zon ook zo mooi. De gedachte dat de natuur zich niets van ons aantrekt, is op zo'n dag des te wreder. Het is een illustratie van de tragiek van het leven. Je kijkt naar buiten en denkt "eigenlijk is het een dag om vrolijk te zijn" en aan de andere kant valt een brutaliteit het land binnen, waarbij je leven aan het toeval overgelaten wordt. Ik had er evengoed bij kunnen zijn.'

Het zijn de gedachten van de Gentse filosoof Ignaas Devisch, twee dagen na de terreur in Brussel. Ik zou hem spreken die dinsdag voor een stuk in Filosofie Magazine over zijn nieuwe boek. Maar halverwege mijn treinreis werd het verkeer naar België stilgelegd. Nu, twee dagen later, begin ik mijn reis opnieuw. Iedere tussenstop schrik ik weer even van de zwaarbewapende militairen. Volgens Devisch is het een waanidee dat je terrorisme kunt uitroeien met militaire krachten. 'Je kunt onmogelijk de maatschappij beveiligen tegen dit soort aanslagen. Als terroristen willen toeslaan dan doen ze het. Ze zijn zelfs in staat zichzelf op te blazen. De fundamentele vraag is: hoe slagen we erin die mensen een reden te geven om te blijven leven?'

Al die militairen op onze stations hebben geen zin?
'Het heeft wel een functie: het sussen van de publieke opinie. Sommige mensen hebben het nodig dat er zichtbaar 'beschermingsmaatregelen' worden getroffen. Op Brussel worden alle reizigers preventief gefouilleerd. Maar laat dit nog een maand duren en iedereen klaagt over de lange rijen. We worden even gesust, maar het heeft natuurlijk geen zin. Het roept bovendien de vraag op: willen we dat onze kinderen zo opgroeien? Ik zag laatst een moeder met een kleuter wachten voor het rode voetgangerslicht. Terwijl ze staan te wachten, komen twee militairen naast hen staan. Ze dragen een Kalasjnikov. Die kleuter kijkt omhoog, recht in de loop van het geweer. Dat beeld vond ik zo frapperend. Willen we zo terrorisme gaan bestrijden?'

Na de aanslagen in Parijs schreef u een paar stukken in de krant. Waarom nu niet?
'Ach, er werd die dag zo veel getaterd. Voortdurend werd gezegd "er zijn geen woorden voor", maar iedereen bleef wel praten. Ik was te zeer overweldigd om meteen te spreken. Het kwam zo dichtbij, die aanslagen op die voor mij zo bekende plaatsen. Gruwelijk. Op zo'n moment is ook iedereen plots expert en regent het oppervlakkige analyses. Wat als we nu gewoon een uur hadden gezwegen, ergens in de namiddag, uit respect voor alle slachtoffers. Laat de diensten hun werk doen en houd de telefoonlijnen vrij voor de mensen die moeten bellen. Maar op zo’n moment overheerst de hysterie. De media maakten daar genadeloos gebruik van. Dezelfde beelden kwamen duizend keer voorbij, het liefst zo expliciet mogelijk. Waarom moet ik dat zien? Ik wil geen mensen zien met afgerukte ledematen of een verminkt gezicht. Een beetje stilte en afstand, dat heb ik gemist dinsdag.'

(we hebben natuurlijk ook gepraat over dat nieuwe boek... daarover verscheen dit artikel in de mei-editie van Filosofie Magazine)